Schrijven, in december in zee zwemmen, geloven – zonder voorbeelden gaat het niet. Meestal ken ik mijn lichtende voorbeelden niet eens bij name. Een vrouw in een zuidelijk land, die in een snelwegkapel verdorde bloemen uit een vaas haalt, het bruin geworden water in de berm kiept; de vaas vult met schoon water waar ze verse bloemen in zet. Voordat ze een kruis slaat en vertrekt, veegt ze de betonnen vloer van Maria’s tiny house nog even aan. Schoon voor zo lang het duurt, een paar dagen misschien maar het moet wel gebeuren.
Freeman Dyson, natuurkundige, wiskundige vertelt in een documentaire hoe hij op een dag tegen zijn dochters zei: kom, we moeten God iets vragen. Twee van de vier wilden wel mee en ze gingen naar een kerk, maar dan zonder dak. Ze zweefden omhoog tot ze boven waren. Daar troffen ze een baby aan, liggend op een grote houten troon met een rieten zitting. Hij besteeg de trap naar de troon en nam de baby in zijn armen, liep wat met hem rond en voelde een grote rust over zich komen.
De interviewer: en toen werd je wakker? Hij gebruikte het woord droom. Dyson zelf deed dat niet, alsof dat woord de ervaring, die hij vervullend noemde, minder echt maakte.
Bekentenissen doen, dromen vertellen aan onbekenden is hachelijk, en voor de camera al helemaal. Je weet niet wie er luistert, kunt niets ophelderen wanneer iemand glazig naar het scherm staart. Dyson nam het risico. Hij vond het belangrijk zijn droom-visioen van een weerloze God, die zich door hem liet dragen, te onthullen. En hij wist daarmee ten minste één kijker te overtuigen.
Een inloophuis voor prostituées. Dag en nacht is er iemand thuis om de vrouwen op te vangen. Inloophuis klinkt al te gemoedelijk, in werkelijkheid was de deur zo dik als de kluis van een bank en beveiligd met een codeslot. Toen er gefilmd werd zat een non in kabeltrui klaar met thermoskannen thee en koffie. Ze vertelde de interviewer waarom de vrouwen hier naartoe kwamen, en hoe zij ze zo goed mogelijk probeerde op te vangen. Op het moment dat ik dacht: hoe hou je het vol? Waar haal je de moed en de kracht vandaan, gleed de camera naar links, naar een kruis aan de muur.
Later, ik had voor het eerst een mis bijgewoond, was er de man van mijn leeftijd. De klokken luidden, zijn gezin stond al buiten, maar hij bleef in de kerk achter. Geknield in de bank, naar binnen gekeerd gaf hij mij, zonder het te weten, een teken: ook ik kan het niet alleen. De biddende veertiger was me al eerder opgevallen, hij was niet onknap. Dat hielp. Zoals de schoonheid van een gezongen Kyrie of hoe het licht dat door de ramen valt, me doet beseffen dat ik op dit uur, deze zondag, hier wil zijn en nergens anders.
‘Sacramenten zijn uitwendige tekenen die de band met God aanduiden en die ook versterken. Het kernwoord is: teken,’ zei de priester, met wie ik zeven gesprekken voerde.* Die sacramenten mogen in de loop der eeuwen in de vorm hier en daar veranderd zijn, de betekenis is dezelfde gebleven.
De mensen die ik eenmalig, en in de meeste gevallen niet eens in levenden lijve, ontmoette, zijn voor mij als een sacrament. Niet bemiddeld door een priester of ingebed in oude rites, zij zelf zijn het sacrament. Die ontmoetingen kan ik niet overdoen. Wel eraan denken of erover vertellen, in de stille hoop dat de tekenen opnieuw hun werk doen.
*De gesprekken met Nico de Gooijer zijn tussen december 2020 en zomer 2021 gepubliceerd in De Nieuwe Koers, en verschenen in mei 2022 in boekvorm bij uitgeverij Atlas/Contact. ‘Gesprekken op maandag’ over de sacramenten.