Misschien kun je het een gids noemen, Gesprekken op maandag, het nieuwe boek dat Vonne van der Meer heeft gepubliceerd. Daarin voert ze gesprekken over de sacramenten, met Nico de Gooijer, de priester die zij leerde kennen toen zij katholiek was geworden in de jaren negentig. Een gids dus, ter inwijding, zou je bijna zeggen. Het is in elk geval meer dan ‘informatie’ wat je tegenkomt in de zeven gesprekken in dit boek. Van der Meer speurt ook naar de ervaring, waarin de sacramenten hun uitwerking hebben. En naar hoe de religieuze betekenis ervan valt te plaatsen in het leven van vandaag.
De achtergrond van Gesprekken op maandag ligt in het literaire oeuvre van Vonne van der Meer. Sinds 1985 schrijft zij, hoofdzakelijk, romans en verhalen. Toen in 2009 haar roman Zondagavond verscheen, bleek dat nogal wat lezers werden geraakt door de scene waarin iemand ‘het laatste sacrament’ ontvangt (vroeger ook wel het ‘heilig oliesel’ genoemd). Van der Meer had zich door pastoor De Gooijer grondig laten inlichten over dit sacrament, voordat ze de roman schreef.
Na de reacties op haar roman ontstond het idee om de pastoor te vragen alle zeven sacramenten van de katholieke kerk uit te leggen, en ‘met hem van gedachten te wisselen over de zin, het wezen ervan’, en ook over ‘zijn ervaringen als priester’. De Gooijer was iemand die ‘alle veranderingen in de Rooms-Katholieke Kerk in de jaren zestig en zeventig had meegemaakt en ‘overleefd’, wat een mooie belofte was voor die gesprekken.
In 2009 werden de interviews gehouden, op maandagavonden, maar ze bleven lang in de la liggen. Pas recent verschenen ze in het opinieblad De Nieuwe Koers, als serie – en nu dus ook in boekvorm, gebundeld. Het gaat achtereenvolgens om de doop, de eucharistie, het vormsel, de priesterwijding, het huwelijk, de biecht, de laatste sacramenten.
Schuld en zonde
De sacramenten zijn natuurlijk oeroud, ogenschijnlijk een relict uit een primitief verleden. Van der Meer, die niet-religieus opgroeide, snapt dat wel, die vreemdheid. Ze heeft een intuïtie voor de seculiere ervaring van afstand, zoals ‘buitenstaanders’ die kunnen ervaren als ze in de kerk komen. ‘Ik heb vaak gemerkt’, zegt Vonne van der Meer op zeker mo- ment, ‘dat iemand die nooit in de kerk komt, schrikt van het woord schuld. Om nog maar te zwijgen van het woord zonde. Het wordt te zwaar gevonden.’
Herkenbaar voor menige predikant, priester of kerkelijk werker, want als er iets haaks staat op ons culturele zelfbesef, is het wel iets naars als ‘zonde’. Van der Meer: ‘Vul het in zoals je het wilt. Het betekent niet meteen moord en doodslag. Je kunt je bezwaard voelen omdat je iemand onverschillig bejegend hebt. Maar in de belijdenis zeggen we hardop dat ene woord, we kunnen het niet per keer, per persoon, per geval aanpassen.’
Bij elk van de sacramenten vertelt De Gooijer concreet hoe het eraan toegaat, bij de bediening. Maar het gesprek gaat ook verder, naar datgene wat er ‘gebeurt’ in het sacrament, ook theologisch. Daarbij valt op hoe beslist Van der Meer doorvraagt naar de betekenis, en ook eigen kennis van zaken inbrengt. Zo legt ze op zeker moment aan de pastoor voor: ‘Ik heb het ooit als volgt horen formuleren: het sacrament doet wat het zegt’ – waarop het antwoord luidt: ‘Ja, het zijn heilige tekenen die de genade aanduiden en die ook geven.’
Maar er valt toch meer over te zeggen, lijkt Van der Meer te denken, als ze even later vraagt: ‘Maar dan de rite zelf. We zijn in de kerk. Wat gebeurt er?’ Bij de eucharistie wijst ze op de bekende twintigste-eeuwse katholieke filosoof Romano Guardini, die stelde: ‘We vieren derhalve een gedachtenis van een zeer apart karakter: datgene waaraan we den- ken, ontstaat op hetzelfde ogenblik.’ Dit erkent de pastoor uiteraard, die dit vertaalt naar gemeenschapsbesef: het verhaal waarin we met elkaar opgenomen zijn, in de kerk.
Van der Meers weg naar geloof
Mooi in dit boek is ook de inleiding, waarin Van der Meer uitweidt over haar eigen weg naar geloof en kerk. Verrassend, en ook ontroerend, om te lezen dat dit niet begon met een ‘aangrijpende ervaring’, maar met gebed, dat in haar ontstond. ‘Het was een jarenlang proces, niks plotselings, geen bliksemschichtinzicht’, noteert ze. ‘Hoewel ik nooit had leren bidden, merkte ik op een dag dat dit precies was wat ik deed: bidden, in eigen woorden.’
Ze richtte zich, argeloos, ‘tot een oor dat niet het mijne was, noch dat van mijn naasten.’ Het bijwonen van enkele kerkdiensten wekte in haar een sterk verlangen, dat zich niet liet ontkennen: drie zondagen na het bijwonen van de eerste mis in haar toenmalige woonplaats Naarden vroeg ze de pastoor al of ze zich kon laten dopen.
Tot het moment dat het zover was, moest ze in de bank blijven zitten, als de eucharistie gevierd werd. ‘Mijn tranen maakten me duidelijk hoe groot mijn verlangen was om ook te communie te gaan’ schrijft ze, ‘een van de voetstappen te worden. Voet- stappen die er al waren voordat ik geboren was, en die nog zullen klinken wanneer ik er niet meer ben.’
Met die persoonlijke aspecten van Van der Meers geloofsweg, dankzij de uitleg van pastoor De Gooijer verbonden met betekenis en theologie en ook met uiteenlopende menselijke ervaringen, is Gesprekken op maandag een rijk boek. En tussen de regels door voel je dat het geheel van deze gesprekken ook een uitnodiging vormt, aan welke lezer dan ook. Want de vreugde van de sacramenten laat zich niet reduceren tot ‘iets persoonlijks’, maar is expressie van een geloof met een wijde strekking.
Dit artikel verscheen in het Friesch Dagblad op 28 mei 2022.