Veranderen

Zomer 1970, New York. Met een plattegrond in de hand verkennen we de stad. We dat zijn Mrs. Carter, Fanny en ik. Ik heb het afgelopen schooljaar als uitwisselingsscholier bij hen gewoond in een voorstad van Kansas City. Nu ben ik dan eindelijk in de stad die ik ken uit films en liedjes. Het verheugen is al weken geleden begonnen.

Niet domweg gelukkig, maar knarsetandend loop ik de eerste ochtend van mijn allereerste keer New York door de stad. Fanny is zojuist begonnen wildvreemde voorbijgangers stencils in de hand te drukken. Wat er precies op staat weet ik niet en ik wil het ook niet weten, want vanuit mijn ooghoeken zie ik een groot kruis en het woord Saviour. Mrs. Carter loopt zeker een meter of twee voor haar dochter uit, ze heeft een donkere zonnebril opgezet. Ik loop schuin achter Fanny, en doe alsof ik deze Jezus Freak zoals het in die dagen heette, niet ken. Gelukkig zijn de stoepen in New York tamelijk breed.

Die bekeringsijver had Fanny niet van haar moeder, die beleed haar geloof terughoudender, maar over haar een volgend keer. Fanny vond haar inspiratie bij een jongerengroep van de kerk. De paar keer dat ik met haar meeging naar een gebedsdienst werd er hoog opgegeven over stemmen in je hoofd en visoenen. Als ik maar vurig genoeg bad zou ik ook in tongen spreken. Het zo vaak mogelijk willen scoren, had zich van de sportvelden naast school verplaatst naar de kerk.

…Vuur.

God van Abraham, God van Izaak, God van Jacob,

niet van de filosofen en geleerden.

Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde.

God van Jezus Christus. …

Toen ik jaren later de ‘Pensées’ van Blaise Pascal las en op de halve zinnen en losse woorden stuitte die hij na een middernachtelijk visioen op een stukje perkament had geschreven – een tekst die hij in de zoom van zijn jas naaide –, dacht ik nog weleens terug aan die bijeenkomsten. Het verschil tussen Pascal, die zijn vreugdevolle gestamel voor zich hield alsof het een liefdesbrief was, een die hij elke keer wanneer hij een jas kocht uit de oude tornde en in de nieuwe vastnaaide; het verschil tussen zijn schroom en de opschepperij van de Amerikaanse jongeren kon niet groter zijn.

Het zaterdagavondprogramma De Verandering draait ook om een gebeurtenis die een leven ingrijpend heeft veranderd. Niet voor een poosje maar voor altijd. Dat ik er graag en zonder plaatsvervangende schaamte naar kijk, heb ik te danken aan een boek. In ‘The variety of religious experiende’ (1902) wijdt William James een hoofdstuk aan religieuze ervaringen van alcoholisten en gevangenen. Zijn observatie: Hoe kapotter de mens, hoe uitbundiger de verkondiging na de ommekeer.

Ook in De Verandering komen vaak (ex) verslaafden aan het woord; mannen en vrouwen die ooit diep depressief waren; volwassenen die vroeger misbruikt of mishandeld zijn. Levens waarin van alles mis was, dingen waar ik me geen voorstelling van kan maken – niet echt – en dus ook niet van de overstelpende blijdschap na een ervaring van vrede en ontferming.

William James en De Verandering hebben me afgeleerd zulke getuigenissen overdreven of geëxalteerd te noemen. En ook om niet iedere vorm van verkondiging te vergelijken met mijn eigen kalme doen en laten. Mijn less is more is niet de maat der dingen.

Op het stationsplein in Amsterdam staat vaak een vrouw, wapperend met een bosje flyers. Over het geraas van auto’s en rinkelende trams heen roept ze van ‘Jezus redt’, en nog iets wat verloren raakt  in het stadskabaal. Ik ken haar niet, de kleine vrouw met het ronde gezicht, maar in gedachten noem ik haar Fanny.

Deze column verscheen in De Nieuwe Koers op 13 juli 2022.